Krogt Kijkt / 12

 

Amsterdam, jaren zeventig. Buiten valt de eerste sneeuw van deze winter. Ik houd van dit weer omdat de wereld erdoor wordt herschapen. Een nieuw wit tekenpapier strekt zich op straat voor mij uit. Mijn voeten wagen zich aan voorzichtig stempelwerk. Een fietser slingert er een compositie op.

Ik ben op weg naar Amsterdam-Noord. Daar woont de moeder van Huub. Het zal de eerste keer zijn dat ik haar bezoek. En ook de laatste keer. Ze heeft besloten dat ze lang genoeg ziek is geweest. “Overmorgen komt de dokter” fluisterde Huub door de telefoon. “ Kom je haar morgen tekenen?” De vraag kwam toch nog onverwachts hoewel hij al eerder was gesteld.
Huub laat mij binnen. De huiskamer is net groot genoeg voor het bed, een tafel, vier stoelen en de kolenkachel. Er valt zacht sneeuwlicht naar binnen.
De kolenkachel snort. De thee staat klaar. Ik voel me welkom.
Moeder en zoon die misschien hun laatste gesprek voeren. En ik mag daar bij zijn met schetsboek en houtskool.

Er worden herinneringen opgehaald. Soms wordt er gelachen. Niet schaterend, maar zacht en liefdevol. Ik voel een intimiteit die ik weef door de houtskool op het papier.
Er is een bijna tastbare vanzelfsprekendheid die mij rust geeft. Ook al duurt het leven niet oneindig, er is geen haast. Ook niet voor de tekening.
Al mijn zintuigen staan open en ontvangen de prikkels voor het portret: een oude vrouw, dicht bij het eind van haar leven. Ze ligt op haar zij, een hand onder het hoofd. Ze kijkt naar haar kind. Deze jongen was speciaal voor haar ook al had ze er meer. Zij begrepen elkaar een leven lang. Ook nu.
De lijnen van de houtskool blijven zacht. Hier is geen afscheid. Hier vloeien leven en dood in elkaar over.

Als ik de tekening laat zien zijn we alledrie op onze eigen manier ontroerd.

Buiten hebben honderden mensen de tekening in de sneeuw voltooid.