Krogt Kijkt / 13

 

Ik was veertien jaar en droomde mijn eigen wereld: die van zangers en filmsterren.
Ik spaarde hun foto’s. Ik tekende ze na. Met mijn neus op hun gezicht. Dichterbij kon niet. Freddy Quinn was het best gelukt. Ik had zijn speciale blik precies getroffen. Dat loensen. Wat was ik er blij mee.
“Heimatlos sind viele auf der Welt, heimatlos und einsam wie Ich”” zong ik hem zachtjes na.
Mijn zusje vond dat hij scheel keek en kraste er met potlood overheen. Ik greep een schaar en wilde háár ogen vernietigen.  “Blijf van mijn portret af!!”  schreeuwde ik stil.
De woede kon niet naar buiten. Wel het tekenen.

Ik tekende omdat het moest. Het was mijn manier om de mensen in mijn omgeving te benaderen, gewapend met potlood, pen of houtskool. De ezel was de schans waarachter ik mij veilig voelde. Portretten als monoloog.

Ik bleef tekenen. Het moést nog steeds, maar mijn muur brokkelde af. De portretserie van de bewoners in het verzorgingshuis Het Mennistenerf in Zaandam werden dubbelportretten. Ik voegde aan elk portret een portret in woorden toe: mijn verhaal en dat van de geportretteerde.

Zo ontstond het gesprek: het portret als dialoog tussen de tekenaar en het model.

Zomer 2018
Op de fiets in de zon naar Assendelft. Naar Marie. Om haar te tekenen, om haar te ontmoeten. Ze zat rechtop bij het raam: klaar om gezien te worden.
Het werd een goed gesprek. Verhalen uit een lang leven; het zacht krassende geluid van het houtskool werden vragen.

Thuis werkte ik het gesprek uit in Siberisch krijt: een strijdbare vrouw. En nog eens met houtskool: de kwetsbare. En twee weken later, toen ik het portret kwam laten zien, zag ik nóg een andere vrouw: een die hoofdschuddend vol ongeloof en tegelijkertijd met trots naar zichzelf keek. Een portret waarin ze zichzelf en haar moeder herkende. “Deze mag wel op de kist als ik dood ben”

Een paar dagen later sloot ik mijn atelierdeur achter twee blije dochters: de strijdbare en de kwetsbare moeder had haar dochters ieder een stuk van zichzelf gegeven, zichtbaar in de twee portretten. Ieder koos het portret dat bij haar paste.

Alleen gelaten brak toen heel langzaam in mij een bijna onuitsprekelijk geluksgevoel door. Een gevoel dat met geen ander geluk te vergelijken is.
Eerst wilde ik het liefste huilen. Ik wist me geen raad met dat boordevolle gevoel dat ik niet kon benoemen. Ik hoorde alleen dat bekende kleine stemmetje ” ja dit was toeval…goed gelukt….dit keer. Nu komen de hoge verwachtingen en val je de volgende keer alsnog door de mand”
“Geniet van dit moment” wist ik, maar hoe moest dat? Ik wandelde naar buiten en zette mijn emoties af tegen de winkelende gezinnen op deze zonovergoten zaterdag, tegen het spelende koperorkest op de gracht, tegen de volle lach van Jeroen op het bankje bij Albert Heijn.
En heel voorzichtig liet ik ook deze lach toe aan mijn mond, mijn ogen, mijn hart.
Dat was het cadeau dat ik eindelijk, na al die jaren schuchter, aarzelend, aan mijzelf kon geven.